الحج   سورة  : Al-Hajj


سورة Sura   الحج   Al-Hajj
أُذِنَ لِلَّذِينَ يُقَاتَلُونَ بِأَنَّهُمْ ظُلِمُوا ۚ وَإِنَّ اللَّهَ عَلَىٰ نَصْرِهِمْ لَقَدِيرٌ (39) الَّذِينَ أُخْرِجُوا مِن دِيَارِهِم بِغَيْرِ حَقٍّ إِلَّا أَن يَقُولُوا رَبُّنَا اللَّهُ ۗ وَلَوْلَا دَفْعُ اللَّهِ النَّاسَ بَعْضَهُم بِبَعْضٍ لَّهُدِّمَتْ صَوَامِعُ وَبِيَعٌ وَصَلَوَاتٌ وَمَسَاجِدُ يُذْكَرُ فِيهَا اسْمُ اللَّهِ كَثِيرًا ۗ وَلَيَنصُرَنَّ اللَّهُ مَن يَنصُرُهُ ۗ إِنَّ اللَّهَ لَقَوِيٌّ عَزِيزٌ (40) الَّذِينَ إِن مَّكَّنَّاهُمْ فِي الْأَرْضِ أَقَامُوا الصَّلَاةَ وَآتَوُا الزَّكَاةَ وَأَمَرُوا بِالْمَعْرُوفِ وَنَهَوْا عَنِ الْمُنكَرِ ۗ وَلِلَّهِ عَاقِبَةُ الْأُمُورِ (41) وَإِن يُكَذِّبُوكَ فَقَدْ كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍ وَعَادٌ وَثَمُودُ (42) وَقَوْمُ إِبْرَاهِيمَ وَقَوْمُ لُوطٍ (43) وَأَصْحَابُ مَدْيَنَ ۖ وَكُذِّبَ مُوسَىٰ فَأَمْلَيْتُ لِلْكَافِرِينَ ثُمَّ أَخَذْتُهُمْ ۖ فَكَيْفَ كَانَ نَكِيرِ (44) فَكَأَيِّن مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَاهَا وَهِيَ ظَالِمَةٌ فَهِيَ خَاوِيَةٌ عَلَىٰ عُرُوشِهَا وَبِئْرٍ مُّعَطَّلَةٍ وَقَصْرٍ مَّشِيدٍ (45) أَفَلَمْ يَسِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَتَكُونَ لَهُمْ قُلُوبٌ يَعْقِلُونَ بِهَا أَوْ آذَانٌ يَسْمَعُونَ بِهَا ۖ فَإِنَّهَا لَا تَعْمَى الْأَبْصَارُ وَلَٰكِن تَعْمَى الْقُلُوبُ الَّتِي فِي الصُّدُورِ (46)
الصفحة Page 337
(39) Toestemming (om te vechten) is gegeven aan degenen die bevochten worden, omdat zij met onrecht behandeld worden. En voorwaar, Allah is zeker bij machte hen te helpen.
(40) (Zij zijn) degenen die zonder recht zijn verdreven uit hun huizen, alleen maar omdat zij zeiden: "Onze Heer is Allah." En als Allah de mensen niet van elkaar weerhield, waren kloosters, kerken en synagogen en moskeeën waarin de Naam van Allah vaak genoemd wordt, zeker verwoest. En Allah zal zeker hen helpen die Item (Zijn godsdienst) helpen. Voorwaar, Allah is zeker Sterk, Geweldig.
(41) (Zij zijn) degenen die, als Wij hen macht geven op aarde, de shalât onderhouden en de zakât betalen en het goede bevelen en het verwerpelijke verbieden. En het einde van alle zaken rust bij Allah.
(42) En wanneer zij jou loochenen (O Moehammad): waarlijk, het volk van Nôeh en de 'Ad en de Tsamôcd loochenden (hun Profeten) v??r hen.
(43) En het volk van Ibrâhîm en het volk van Lôeth.
(44) En de bewoners van Madyan. En Môesa werd geloochend. Toen gaf Ik uitstel aan de ongelovigen, vervolgens bestrafte Ik hen. En hoe was mijn afkeuring?
(45) En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd omdat zij onrecht pleegden waarop zij tot de bodem toe geruïneerd zijn? En (hoeveel) bronnen die verwaarloosd zijn en hoge kastelen (zijn er niet verlaten)?
(46) Hebben zij dan niet rondgereisd op de aarde, zodat zij harten kregen om te begrijpen of oren om mee te horen? Voorwaar, de ogen zijn niet blind, maar de harten in hun binnengen zijn blind.
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022