الكهف   سورة  : Al-Kahf


سورة Sura   الكهف   Al-Kahf
إِنَّا مَكَّنَّا لَهُ فِي الْأَرْضِ وَآتَيْنَاهُ مِن كُلِّ شَيْءٍ سَبَبًا (84) فَأَتْبَعَ سَبَبًا (85) حَتَّىٰ إِذَا بَلَغَ مَغْرِبَ الشَّمْسِ وَجَدَهَا تَغْرُبُ فِي عَيْنٍ حَمِئَةٍ وَوَجَدَ عِندَهَا قَوْمًا ۗ قُلْنَا يَا ذَا الْقَرْنَيْنِ إِمَّا أَن تُعَذِّبَ وَإِمَّا أَن تَتَّخِذَ فِيهِمْ حُسْنًا (86) قَالَ أَمَّا مَن ظَلَمَ فَسَوْفَ نُعَذِّبُهُ ثُمَّ يُرَدُّ إِلَىٰ رَبِّهِ فَيُعَذِّبُهُ عَذَابًا نُّكْرًا (87) وَأَمَّا مَنْ آمَنَ وَعَمِلَ صَالِحًا فَلَهُ جَزَاءً الْحُسْنَىٰ ۖ وَسَنَقُولُ لَهُ مِنْ أَمْرِنَا يُسْرًا (88) ثُمَّ أَتْبَعَ سَبَبًا (89) حَتَّىٰ إِذَا بَلَغَ مَطْلِعَ الشَّمْسِ وَجَدَهَا تَطْلُعُ عَلَىٰ قَوْمٍ لَّمْ نَجْعَل لَّهُم مِّن دُونِهَا سِتْرًا (90) كَذَٰلِكَ وَقَدْ أَحَطْنَا بِمَا لَدَيْهِ خُبْرًا (91) ثُمَّ أَتْبَعَ سَبَبًا (92) حَتَّىٰ إِذَا بَلَغَ بَيْنَ السَّدَّيْنِ وَجَدَ مِن دُونِهِمَا قَوْمًا لَّا يَكَادُونَ يَفْقَهُونَ قَوْلًا (93) قَالُوا يَا ذَا الْقَرْنَيْنِ إِنَّ يَأْجُوجَ وَمَأْجُوجَ مُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ فَهَلْ نَجْعَلُ لَكَ خَرْجًا عَلَىٰ أَن تَجْعَلَ بَيْنَنَا وَبَيْنَهُمْ سَدًّا (94) قَالَ مَا مَكَّنِّي فِيهِ رَبِّي خَيْرٌ فَأَعِينُونِي بِقُوَّةٍ أَجْعَلْ بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُمْ رَدْمًا (95) آتُونِي زُبَرَ الْحَدِيدِ ۖ حَتَّىٰ إِذَا سَاوَىٰ بَيْنَ الصَّدَفَيْنِ قَالَ انفُخُوا ۖ حَتَّىٰ إِذَا جَعَلَهُ نَارًا قَالَ آتُونِي أُفْرِغْ عَلَيْهِ قِطْرًا (96) فَمَا اسْطَاعُوا أَن يَظْهَرُوهُ وَمَا اسْتَطَاعُوا لَهُ نَقْبًا (97)
الصفحة Page 303
(84) zeg: "Ik zal een geschiedenis over hem aan jullie voordragen." Voorwaar, Wij versterkten zijn positie op aarde en Wij gaven hem voor alle zaken mogelijkheden.
(85) Daarop volgde hij een weg.
(86) Totdat, toen hij de plaats van de zonsondergag bereikte, hij haar onder vond gaan in een modderige bron, en hij trof daarbij een volk aan. Wij zeiden: "O Dzôelqarain: ôf jij geeft hun een bestraffing, ôf jij behandelt hen met goedheid."
(87) Hij zei: "Wat betreft degene die onrechtvaardig is: wij zullen hem straffen, waarna hij tot zijn Hecir teruggezonden zal worden, en Hij zal hem dan straffen met een verschrikkelijke bestraffing.
(88) Maar wat betreft degene, die gelooft en goede werken verricht: voor hem zal er een goede beloning zijn en wij zullen hem van ons bevel zeggen het gemakkelijke (te doen)."
(89) Daarop volgde hij een weg.
(90) Totdat, toen hij de plaats van zonsopgang bereikte, hij haar over een volk zag opgaan aan wie Wij geen bedekking hadden doen toekomen.
(91) Zo was het (en hij liet hen met rust). En Wij omvatten waarlijk met Onze kennis wat bij hem was.
(92) Daarop volgde hij een weg.
(93) Totdat, toen hij tussen de twee bergen kwarn, hij vôôr die een volk aantrof dat nauwelijks een woord begreep.
(94) Zij zeiden: "O Dzôelqarnain, (de volken van) Ya'djôedj en Ma'djôedj zijn verderfzaaiers op aarde. Zullen wij jou een vergoeding geven opdat jij tussen ons en hen een afscheiding maakt?"
(95) Hij (Dzôelqarnain) zei: "(De macht) waarmee mijn Heer mij voorzien heeft is beter. Helpt mij daarorn met kracht, opdat ik een sterke muur tussen jullie en hen zal bouwen.
(96) Brengt mij brokken ijzer." Totdat, toen hij (de ruimte) tussen de twee hellingen gevuld had, hij zei: "Blaast." Totdat, toen het roodgloeiend werd, hij zei: "Brengt mij gesmolten ijzer om het eroverheen te gieten."
(97) En zij waren niet in staat om het te beklimmen en niet om er door heen te breken.
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022