الشورى   سورة  : Ash-Shura


سورة Sura   الشورى   Ash-Shura
وَمِنْ آيَاتِهِ الْجَوَارِ فِي الْبَحْرِ كَالْأَعْلَامِ (32) إِن يَشَأْ يُسْكِنِ الرِّيحَ فَيَظْلَلْنَ رَوَاكِدَ عَلَىٰ ظَهْرِهِ ۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّكُلِّ صَبَّارٍ شَكُورٍ (33) أَوْ يُوبِقْهُنَّ بِمَا كَسَبُوا وَيَعْفُ عَن كَثِيرٍ (34) وَيَعْلَمَ الَّذِينَ يُجَادِلُونَ فِي آيَاتِنَا مَا لَهُم مِّن مَّحِيصٍ (35) فَمَا أُوتِيتُم مِّن شَيْءٍ فَمَتَاعُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۖ وَمَا عِندَ اللَّهِ خَيْرٌ وَأَبْقَىٰ لِلَّذِينَ آمَنُوا وَعَلَىٰ رَبِّهِمْ يَتَوَكَّلُونَ (36) وَالَّذِينَ يَجْتَنِبُونَ كَبَائِرَ الْإِثْمِ وَالْفَوَاحِشَ وَإِذَا مَا غَضِبُوا هُمْ يَغْفِرُونَ (37) وَالَّذِينَ اسْتَجَابُوا لِرَبِّهِمْ وَأَقَامُوا الصَّلَاةَ وَأَمْرُهُمْ شُورَىٰ بَيْنَهُمْ وَمِمَّا رَزَقْنَاهُمْ يُنفِقُونَ (38) وَالَّذِينَ إِذَا أَصَابَهُمُ الْبَغْيُ هُمْ يَنتَصِرُونَ (39) وَجَزَاءُ سَيِّئَةٍ سَيِّئَةٌ مِّثْلُهَا ۖ فَمَنْ عَفَا وَأَصْلَحَ فَأَجْرُهُ عَلَى اللَّهِ ۚ إِنَّهُ لَا يُحِبُّ الظَّالِمِينَ (40) وَلَمَنِ انتَصَرَ بَعْدَ ظُلْمِهِ فَأُولَٰئِكَ مَا عَلَيْهِم مِّن سَبِيلٍ (41) إِنَّمَا السَّبِيلُ عَلَى الَّذِينَ يَظْلِمُونَ النَّاسَ وَيَبْغُونَ فِي الْأَرْضِ بِغَيْرِ الْحَقِّ ۚ أُولَٰئِكَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ (42) وَلَمَن صَبَرَ وَغَفَرَ إِنَّ ذَٰلِكَ لَمِنْ عَزْمِ الْأُمُورِ (43) وَمَن يُضْلِلِ اللَّهُ فَمَا لَهُ مِن وَلِيٍّ مِّن بَعْدِهِ ۗ وَتَرَى الظَّالِمِينَ لَمَّا رَأَوُا الْعَذَابَ يَقُولُونَ هَلْ إِلَىٰ مَرَدٍّ مِّن سَبِيلٍ (44)
الصفحة Page 487
(32) En tot Zijn Tekenen behoren de schepen zo groot als bergen die op de zee varen.
(33) En als Hij wil, dan laat Hij de wind liggen, zodat de schepen stil komen te liggen op haar oppervlak. Voorwaar, daarin zijn zeker tekenen vooir iedere geduldige en dankbare.
(34) Of Hij vernietigt deze (schepen) wegens wat zij verichtten, maar Hij vergeeft veel.
(35) En opdat zij die over Onze Tekenen redetwisten weten dat er voor hen geen uitweg is.
(36) En wat jullie gegeven is, is slechts een vergankelijke genieting van het wereldse leven. Maar wat zich bij Allah bevindt is beter en blijvender voor hen die geloven en die op hun Heer vertrouwen.
(37) En (zij zijn) degenen die de grote zonden en de verdorvenheid mijden. En als zij boos zijn, dan vergeven zij.
(38) En (zij zijn) degenen die gehoor geven aan hun Heer en de shalât onderhouden, en hun zaken in onderling overleg (Sjôera) beslissen, en zij geven uit van waar Wij hun mee voorzien hebben.
(39) En (zij zijn) degenen die, als onrecht hen treft, zich verdedigen.
(40) En de vergelding voor een slechte daad is dezelfde slechte daad, maar voor wie vergeeft en verzoent: zijn beloning is bij Allah. Voorwaar, Hij houdt niet van de onrechtplegers.
(41) En wie zich verdedigt nadat hem onrecht is aangedaan: zij zijn degenen tegen wie er geen weg (tot bestraffing) is.
(42) Er is wel een weg (tot bestraffing) tegen degenen die de mensen onrecht aandeden en die zonder recht buitensporig op aarde handelden. Zij zijn degenen voor wie er een pijnlijke bestraffing is.
(43) Maar wie geduldig was en vergaf voorwaar, dat behoort zeker tot de aanbevolen daden.
(44) En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er daarna geen helper. En jij zult zien dat wanneer de onrechtplegers de straf zien, zij zullen zeggen: "Is er voor ons nog een weg om (naar de aarde) terug, te keren?"
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022