الكهف   سورة  : Al-Kahf


سورة Sura   الكهف   Al-Kahf
قَالَ هَٰذَا رَحْمَةٌ مِّن رَّبِّي ۖ فَإِذَا جَاءَ وَعْدُ رَبِّي جَعَلَهُ دَكَّاءَ ۖ وَكَانَ وَعْدُ رَبِّي حَقًّا (98) ۞ وَتَرَكْنَا بَعْضَهُمْ يَوْمَئِذٍ يَمُوجُ فِي بَعْضٍ ۖ وَنُفِخَ فِي الصُّورِ فَجَمَعْنَاهُمْ جَمْعًا (99) وَعَرَضْنَا جَهَنَّمَ يَوْمَئِذٍ لِّلْكَافِرِينَ عَرْضًا (100) الَّذِينَ كَانَتْ أَعْيُنُهُمْ فِي غِطَاءٍ عَن ذِكْرِي وَكَانُوا لَا يَسْتَطِيعُونَ سَمْعًا (101) أَفَحَسِبَ الَّذِينَ كَفَرُوا أَن يَتَّخِذُوا عِبَادِي مِن دُونِي أَوْلِيَاءَ ۚ إِنَّا أَعْتَدْنَا جَهَنَّمَ لِلْكَافِرِينَ نُزُلًا (102) قُلْ هَلْ نُنَبِّئُكُم بِالْأَخْسَرِينَ أَعْمَالًا (103) الَّذِينَ ضَلَّ سَعْيُهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَهُمْ يَحْسَبُونَ أَنَّهُمْ يُحْسِنُونَ صُنْعًا (104) أُولَٰئِكَ الَّذِينَ كَفَرُوا بِآيَاتِ رَبِّهِمْ وَلِقَائِهِ فَحَبِطَتْ أَعْمَالُهُمْ فَلَا نُقِيمُ لَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَزْنًا (105) ذَٰلِكَ جَزَاؤُهُمْ جَهَنَّمُ بِمَا كَفَرُوا وَاتَّخَذُوا آيَاتِي وَرُسُلِي هُزُوًا (106) إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ كَانَتْ لَهُمْ جَنَّاتُ الْفِرْدَوْسِ نُزُلًا (107) خَالِدِينَ فِيهَا لَا يَبْغُونَ عَنْهَا حِوَلًا (108) قُل لَّوْ كَانَ الْبَحْرُ مِدَادًا لِّكَلِمَاتِ رَبِّي لَنَفِدَ الْبَحْرُ قَبْلَ أَن تَنفَدَ كَلِمَاتُ رَبِّي وَلَوْ جِئْنَا بِمِثْلِهِ مَدَدًا (109) قُلْ إِنَّمَا أَنَا بَشَرٌ مِّثْلُكُمْ يُوحَىٰ إِلَيَّ أَنَّمَا إِلَٰهُكُمْ إِلَٰهٌ وَاحِدٌ ۖ فَمَن كَانَ يَرْجُو لِقَاءَ رَبِّهِ فَلْيَعْمَلْ عَمَلًا صَالِحًا وَلَا يُشْرِكْ بِعِبَادَةِ رَبِّهِ أَحَدًا (110)
الصفحة Page 304
(98) Hij (Dzôelqarnain) zei: "Dit is Barmhartigheid van mijn Heer. Maar als de belofte van mijn Heer komt, maakt Hij het tot stof. En de belofte van mijn Heer is Waarheid."
(99) En op die Dag laten Wij hen, om hen met elkaar te mengen. En er wordt op de Bazuin geblazen, waarna Wij hen allen bij elkaar zullen brengen.
(100) En op die Dag zullen Wij de Hel duidelijk zichtbaar aan de ongelovigen tonen.
(101) Degenen voor wie de ogen versluierd waren voor het gedenken van Mij en (die) niet tot horen in staat waren.
(102) Denken degenen die niet geloven, dat zij Mijn dienaren naast Mij tot beschermers kunnen nemen? Voorwaar, wij hebben de Hel klaargemaakt als een verblijfplaats voor de ongelovigen.
(103) Zeg (O Moehammad): "Zullen wij jullie op de hoogte brengen van wie de grootste verliezers zijn door (hun) daden?"
(104) (Het zijn) degenen wiens daden vruchteloos waren in het wereldse leven. En zij dachten dat zij goed werk verrichtten.
(105) Zij zijn degenen die niet geloven in de Tekenen van hun Heer en in de ontmoeting met Hem. Hun daden zijn vruchteloos en Wij kennen hun (daden) op de Dag der Opstanding geen gewicht toe.
(106) Dat is hun vergelding: de Hel, omdat zij ongelovig waren en zij de spot dreven met Mijn Tekenen en Mijn Boodschappers.
(107) Voorwaar, voor degenen die geloven en goede daden verrichten zijn er de Tuinen van Firdaus (het Paradijs) als een verblijfplaats.
(108) Zij zullen daarin eeuwig levenden zijn. En zij zullen daar geen verandering in wensen.
(109) Zeg (O Moehammad): "Al werd de zee inkt om de Woorden van mijn Heer (op te schrijven), zij zou opraken voordat de Woorden van mijn Heer opgeraakt zouden zijn, zelfs al voegden Wij een daaraan gelijke hoeveelheid toe."
(110) Zeg: "Voorwaar, ik ben slechts een mens zoals jullie. Het is aan mij geopenbaard dat jullie god één God is. Wie daarom de ontmoeting met zijn Heer verwacht: laat hem goede daden verrichten en laat hem bij de aanbidding van zijn Heer niet één deelgenoot toekennen."
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022