(36) En toen Môesa tot hen kwam met Onze duidelijke Tekenen, zeiden zei: "Dit is slechts verzonnen tovenarij, wij hebben dit niet gehoord van onze voorvaderen."
(37) En Môesa zei: "Mijn Heer weet het beste wie met de Leiding van Zijn Zijde kwam en voor wie (het Paradijs) het einde van het huis (van deze wereld) is. Voorwaar, de onrechtvaardigen zullen niet welslagen."
(38) En Fir'aun zei: "O vooraanstaanden, ik weet geen andere god dan ikzelf voor jullie. Steek daarom voor mij, O Hâmân, een vuur aan (van een oven om) klei (te bakken voor de stenen van) een toren voor mij, moge ik opstijgen naar de god van Môesa. En voorwaar, ik veronderstel zeker dat hij tot de leugenaars behoort."
(39) En hij en zijn troepen warm hoogmoedig op aarde, zonder het recht te hebben, en zij veronderstelden dat zij niet tot Ons zouden worden teruggekeerd.
(40) Wij grepen daarom hem en zijn troepen, toen wierpen Wij hen in de zee. Zie hoe het einde was van de onrechtvaardigen.
(41) En Wij maakten hein leiders, die oproepen tot de Hel. En op de Dag der Opstanding zullen zij niet geholpen worden.
(42) En Wij vervolgden hen in dit leven met een vloek. En op de Dag der Opstanding zullen zij tot de verachten behoren.
(43) En voorzeker, Wij gaven Môesa de Schrift (de Taurât), nadat Wij de eerdere generaties vernietigd hadden, als een verbeldering voor de mensen en als Leiding en Barmhartigheid. Hopelijk zullen zij zich taten vermanen.