الجمعة Al-Jumu'a
(1) Wat er in de hemelen en op de aarde is prijst de Glorie van Allah de Heerser, de Heilige, de Almachtige, de Alwijze.
(2) Hij is Degene Die bij de ongeletterden een Boodschapper uit hun midden zond, die hun Zijn Verzen voordroeg, en die hen reinigde, en die hun het Boek en de Wijsheid onderwees, terwijl zij daarvoor in duidelijke dwaling verkeerden.
(3) En (Allah zond hem) aan anderen onder hen die zich nog niet bij hem hebben gevoegd. En Hij is de Almachtige, de Alwijze.
(4) Dat is de gunst van Allah die Hij geeft aan wie Hij wil. En Allah is de Bezitter van de Geweldige Gunst.
(5) De gelijkenis van degenen aan wie de Taurât is opgedragen en zich er vervolgens niet aan houden, is als de gelijkenis van een ezel die boeken draagt. Slecht is de gelijkenis van het volk dat de Verzen van Allah loochent. En Allah leidt het onrechtplegende volk niet.
(6) Zeg: "O jullie die Jood zijn, als jullie veronderstelden dat jullie de vrienden van Allah waren, met uitsluiting van de (andere) mensen: wenst dan de dood, als jullie waarachtig zijn!"
(7) Maar zij zullen die nooit wensen wegens dat wat hun handen vooruit hebben gezonden. En Allah is Alwetend over de onrechtplegers.
(8) Zeg: "Voorwaar, de dood die jullie trachten te voorkomen zal jullie zeker vinden, daarna zullen jullie worden teruggevoerd naar de Kenner van het onwaarneembare en het waarneembare en Hij zal jullie dan mededelen wat jullie plachten te doen."