(98) Was er maar een stad geweest, naast die van het volk van Yôenoes, die geloofde, opdat haar gelool haar zou baten. Toen zij (het volk van Yôenoes") geloofden, namen Wij de bestraffing van de vernedering in het wereldse leven weg, en schonken Wij hen genietingen tot een bepaalde tijd.
(99) En als jouw Heer het had gewild, dan zouden degenen die op aarde zijn, zeker allen tezamen hebben geloofd. Wil jij (O Moehammad) dan de mensen dwingen opdat zij gelovigen worden?
(100) En geen ziel kan geloven, behalve met verlof van Allah. En Hij legt een bestraffing op aan degenen die hun verstand niet gebruiken.
(101) Zeg (O Moehammad): "Aanschouwt wat er in de hemelen en op de aarde is. Maar de Tekenen en de waarschuwingen baten niet voor een volk dat niet gelooft."
(102) Wachten zij dan alleen maar op rampen zoals van degenen die hen vooraf gingen? Zeg: "Wachten jullie dan maar. Voorwaar, ik behoor met jullie tot de wachtenden."
(103) Daarna redden Wij Onze Boodschappers en degenen die geloofden. Zo stellen Wij het Ons tot een plicht om de gelovigen te redden.
(104) Zeg: "O mensen, als jullie twijfelen aan mijn godsdienst: ik aanbid niet wat jullie naast Allah aanbidden, maar ik aanbid Allah die jullie wegneemt. En mij is bevolen om tot de gelovigen te behoren.
(105) En om jouw aangezicht (O Moehammad) tot de godsdienst te wenden als een Hanîf, en behoor zeker niet tot de veelgodenaanbidders.
(106) En roep buiten Allah niet aan wat jou niet kan baten en niet kan schaden. Als jij dat deed, voorwaar, dan zou jij tot de onrechtplegers behoren.