هود   سورة  : Hud


سورة Sura   هود   Hud
قَالَ يَا نُوحُ إِنَّهُ لَيْسَ مِنْ أَهْلِكَ ۖ إِنَّهُ عَمَلٌ غَيْرُ صَالِحٍ ۖ فَلَا تَسْأَلْنِ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ ۖ إِنِّي أَعِظُكَ أَن تَكُونَ مِنَ الْجَاهِلِينَ (46) قَالَ رَبِّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ أَنْ أَسْأَلَكَ مَا لَيْسَ لِي بِهِ عِلْمٌ ۖ وَإِلَّا تَغْفِرْ لِي وَتَرْحَمْنِي أَكُن مِّنَ الْخَاسِرِينَ (47) قِيلَ يَا نُوحُ اهْبِطْ بِسَلَامٍ مِّنَّا وَبَرَكَاتٍ عَلَيْكَ وَعَلَىٰ أُمَمٍ مِّمَّن مَّعَكَ ۚ وَأُمَمٌ سَنُمَتِّعُهُمْ ثُمَّ يَمَسُّهُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌ (48) تِلْكَ مِنْ أَنبَاءِ الْغَيْبِ نُوحِيهَا إِلَيْكَ ۖ مَا كُنتَ تَعْلَمُهَا أَنتَ وَلَا قَوْمُكَ مِن قَبْلِ هَٰذَا ۖ فَاصْبِرْ ۖ إِنَّ الْعَاقِبَةَ لِلْمُتَّقِينَ (49) وَإِلَىٰ عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًا ۚ قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَٰهٍ غَيْرُهُ ۖ إِنْ أَنتُمْ إِلَّا مُفْتَرُونَ (50) يَا قَوْمِ لَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَى الَّذِي فَطَرَنِي ۚ أَفَلَا تَعْقِلُونَ (51) وَيَا قَوْمِ اسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُوا إِلَيْهِ يُرْسِلِ السَّمَاءَ عَلَيْكُم مِّدْرَارًا وَيَزِدْكُمْ قُوَّةً إِلَىٰ قُوَّتِكُمْ وَلَا تَتَوَلَّوْا مُجْرِمِينَ (52) قَالُوا يَا هُودُ مَا جِئْتَنَا بِبَيِّنَةٍ وَمَا نَحْنُ بِتَارِكِي آلِهَتِنَا عَن قَوْلِكَ وَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ (53)
الصفحة Page 227
(46) Hij (Allah) zei: "O Nôeh, voorwaar, hij behoort niet tot jouw familie, voorwaar, het is geen rechtschapen daad, vraag Mij daarom niet iets waarover jij geen kennis hebt. Voorwaar, Ik vermaan je, opdat jij niet tot de onwetenden zult behoren."
(47) Hij (Nôeh) zei: "O mijn Heer, voorwaar, ik zoek mijin toevlucht bij U tegen dat ik iets zal vragen waarover ik geen kennis heb, en als U mij niet vergeeft en mij niet begenadig dan zal ik zeker tot de verliezers behoren."
(48) Er werd gezegd: "O Nôeh, ga van boord met veiligheid en de zegening van Ons over jou en over de gemeenschappen met jou. En Wij schenken genietingen aan gemeenschappen, vervolgens treft hen een pijnlijke bestraffing van Ons."
(49) Dit is één van de berichten uit het onwaaneembare die Wij aan jou openbaren. En hierv??r wist jij, noch jouw volk dit. Wees daarom geduldig. Voorwaar, het goede einde is voor de Moettaqôen.
(50) En tot het volk van 'Ad (zonden Wij) hun broeder Hôed, hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god den Hij, jullie zijn niets dan verzinners.
(51) O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor geen beloning, mijn beloning rust slechts bij Degene Die mij heeft geschapen, denken jullie dan niet na?"
(52) En: "O mijn volk, vraagt vergeving aan jullie Heer, wendt jullie dan in berouw tot Hem; dan zal Hij de hemel overvloedige regen doen uitstorten over jullie en Hij zal voor jullie kracht toevoegen aan jullie kracht, en wendt jullie niet af als misdadigers."
(53) Zij zeiden: "O Hôed, jij heb ons geen duidelijk Teken gebracht en wij verlaten onze goden niet vanwege jouw woord, en wij geloven jou niet."
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022