(58) Toen sloeg hij hen allemaal in stukken, behalve de grootste van hen, misschien zouden zij tot bem terugkeren.
(59) Zij zeiden: "Wie heeft dat met onze afgoden gedaan? Voorwaar, hij behoort tot de onrechtplegers!"
(60) Zij zeiden: "Wij hebben een jongeman over hen boren spreken, Ibrâhîm wordt hij genoemd."
(61) Zij zeiden: "Brengt hem dan onder de ogen van de mensen, hopelijk zullen zij getuigen."
(62) Zij zeiden: "Heb jij dit met onze goden gedaan, O Ibrâhîm?"
(63) Hij zei: "Nee, de grootste van hen heeft het gedaan. Dus ondervraagt hen maar, als zij kunnen spreken."
(64) Toen kwamen zij tot zichzelf, en zeiden (tegen elkaar): "Voorwaar, jullie zijn zelf de onrechtplegers."
(65) Toen bogen zij hun hoofden (en zeiden:) "Voorzeker, jij weet dat zij niet kunnen spreken."
(66) Hij (Ibrâhîm) zei: "Aanbidden jullie dan (een god) naast Allah, die jullie in niets baat en niet schaadt?
(67) Foei jullie een wat jullie naast Allah aanbidden. Begrijpen jullie dan niet?"
(68) Zij (de ongelovigen) zeiden: "Verbrandt hem en helpt jullie goden, als jullie (iets willen) doen."
(69) Wij (Allah) zeiden: "O vuur, wees koud en veilig voor Ibrâhîm.
(70) En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers.
(71) En Wij redden hem en Lôeth naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners.
(72) En Wij schonken hem Ishâq en Ya'qôeb als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten.