(82) En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen.
(83) En (gedenkt) Ayyôeb toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) "Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Bamhartigste der Barmhartigen."
(84) Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een Barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders.
(85) En (gedenkt) Ismâ'îl, Idrîs en Dzôelkifl: allen behoorden tot de geduldigen.
(86) En Wij deden ben in Onze Barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten.
(87) En (gedenkt) Dzôennôen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: "Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen."
(88) Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem iuit de nood. En zo redden Wij de gelovigen.
(89) En (gedenkt) Zakariyyâ, toen hij zijn Heer aanriep: "Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen."
(90) Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Yahya en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons.