(65) Zij zeiden: "O Môesa, of jij werpt, of zijn wij het die het eerst werpen?"
(66) Hij zei: "Werpt maar." En toen scheen het hem toe dat hun touwen en hun staven zich door hun tovenarij voortbewogen.
(67) Toen voelde Môesa vrees in zich opkomen.
(68) Wij (Allah) zeiden: "Vrees niet! Voorwaar, jij zult de overhand krijgen.
(69) Werp neer wat in jouw rechterhand is, het zal wat zij wrochtten verslinden. Voorwaar, wat zij wrochtten is slechts een list van een tovenaar. En de tovenaar wint niet, hoe hij het ook doet."
(70) Toen werden de tovenaars op hun knieën neergeworpen, zij zeiden: "Wij geloven in de Heer van Hârôen en Môesa,"
(71) Hij (Fir'aun) zei: "Geloven jullie hem voordat ik jullie toestemming gegeven heb? Voorwaar, hij is zeker jullie meester die jullie tovenarij onderwezen heeft. Ik zal zeker jullie handen en voeten aan tegenovergestelde kanten afhakken en ik zal jullie zeker kruisigen aan de stammen van palmbomen! En jullie zullen zeker weten wie van ons strenger en blijvender is wat betreft bestraffing."
(72) Zij zeiden: "Wij zullen jou nooit verkiezen boven de duidelijke Tekenen die tot ons gekomen zijn en Degene Die ons geschapen heeft. Besluit daarom wat je besluit is: voorwaar, wat jij ook besluit, dat is van het wereldse leven.
(73) Voorwaar, wij geloven in onze Heer, opdat Hij onze zonden zal vergeven en (ook) de tovenarij, waartoe jij ons gedwongen hebt. En Allah is beter (in het belonen) en blijvender (in de bestraffinjg)."
(74) Voorwaar, wie als een zondaar war zijn Heer komt, voor hem is zeker de Hel, waarin hij noch leeft noch sterft.
(75) En zij die als gelovigen naar Hem komen en waarlijk goede daden verrichten: zij zijn degenen die de hoge rangen krijgen.
(76) De Tuinen van 'Adn ( het Paradijs), waar onder door de rivieren stromen, zij zijn eeuwig levenden darin. Dat is de beloning voor wie zich reinigt.