الشعراء   سورة  : Ash-Shu'araa


سورة Sura   الشعراء   Ash-Shu'araa
كَذَّبَتْ قَوْمُ لُوطٍ الْمُرْسَلِينَ (160) إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ لُوطٌ أَلَا تَتَّقُونَ (161) إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ (162) فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ (163) وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ (164) أَتَأْتُونَ الذُّكْرَانَ مِنَ الْعَالَمِينَ (165) وَتَذَرُونَ مَا خَلَقَ لَكُمْ رَبُّكُم مِّنْ أَزْوَاجِكُم ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ عَادُونَ (166) قَالُوا لَئِن لَّمْ تَنتَهِ يَا لُوطُ لَتَكُونَنَّ مِنَ الْمُخْرَجِينَ (167) قَالَ إِنِّي لِعَمَلِكُم مِّنَ الْقَالِينَ (168) رَبِّ نَجِّنِي وَأَهْلِي مِمَّا يَعْمَلُونَ (169) فَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ (170) إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ (171) ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ (172) وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا ۖ فَسَاءَ مَطَرُ الْمُنذَرِينَ (173) إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ (174) وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ (175) كَذَّبَ أَصْحَابُ الْأَيْكَةِ الْمُرْسَلِينَ (176) إِذْ قَالَ لَهُمْ شُعَيْبٌ أَلَا تَتَّقُونَ (177) إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ (178) فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ (179) وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ (180) ۞ أَوْفُوا الْكَيْلَ وَلَا تَكُونُوا مِنَ الْمُخْسِرِينَ (181) وَزِنُوا بِالْقِسْطَاسِ الْمُسْتَقِيمِ (182) وَلَا تَبْخَسُوا النَّاسَ أَشْيَاءَهُمْ وَلَا تَعْثَوْا فِي الْأَرْضِ مُفْسِدِينَ (183)
الصفحة Page 374
(160) Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers.
(161) (Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
(162) Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
(163) Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
(164) En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
(165) Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen?
(166) En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!"
(167) Zij zeiden: "O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen."
(168) Hij in zei: "Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten.
(169) Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen."
(170) En Wij hebben hem en zijn familie allen gered.
(171) Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers.
(172) Toen vernietigden Wij de anderen.
(173) En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden!
(174) Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
(175) En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
(176) De bewoners van Aikah loochenden de Boodschappers.
(177) (Gedenk) toen Sjoe'aib tot hen zei: "Vrezen jullie (Allah) niet?
(178) Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
(179) Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
(180) En ik vraag jullie er geen beloning voor, mijn beloning berust slechts bij de Heer der Werelden.
(181) En geeft de volle maat een behoort niet tot hen die tekort doen.
(182) En weegt met juiste weegschalen.
(183) En benadeelt niet de mensen in hun zaken en verricht geen kwaad op aarde, als verderfzaaiers.
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022