الشعراء   سورة  : Ash-Shu'araa


سورة Sura   الشعراء   Ash-Shu'araa
قَالَ فَعَلْتُهَا إِذًا وَأَنَا مِنَ الضَّالِّينَ (20) فَفَرَرْتُ مِنكُمْ لَمَّا خِفْتُكُمْ فَوَهَبَ لِي رَبِّي حُكْمًا وَجَعَلَنِي مِنَ الْمُرْسَلِينَ (21) وَتِلْكَ نِعْمَةٌ تَمُنُّهَا عَلَيَّ أَنْ عَبَّدتَّ بَنِي إِسْرَائِيلَ (22) قَالَ فِرْعَوْنُ وَمَا رَبُّ الْعَالَمِينَ (23) قَالَ رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ إِن كُنتُم مُّوقِنِينَ (24) قَالَ لِمَنْ حَوْلَهُ أَلَا تَسْتَمِعُونَ (25) قَالَ رَبُّكُمْ وَرَبُّ آبَائِكُمُ الْأَوَّلِينَ (26) قَالَ إِنَّ رَسُولَكُمُ الَّذِي أُرْسِلَ إِلَيْكُمْ لَمَجْنُونٌ (27) قَالَ رَبُّ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۖ إِن كُنتُمْ تَعْقِلُونَ (28) قَالَ لَئِنِ اتَّخَذْتَ إِلَٰهًا غَيْرِي لَأَجْعَلَنَّكَ مِنَ الْمَسْجُونِينَ (29) قَالَ أَوَلَوْ جِئْتُكَ بِشَيْءٍ مُّبِينٍ (30) قَالَ فَأْتِ بِهِ إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ (31) فَأَلْقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ ثُعْبَانٌ مُّبِينٌ (32) وَنَزَعَ يَدَهُ فَإِذَا هِيَ بَيْضَاءُ لِلنَّاظِرِينَ (33) قَالَ لِلْمَلَإِ حَوْلَهُ إِنَّ هَٰذَا لَسَاحِرٌ عَلِيمٌ (34) يُرِيدُ أَن يُخْرِجَكُم مِّنْ أَرْضِكُم بِسِحْرِهِ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ (35) قَالُوا أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَابْعَثْ فِي الْمَدَائِنِ حَاشِرِينَ (36) يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَحَّارٍ عَلِيمٍ (37) فَجُمِعَ السَّحَرَةُ لِمِيقَاتِ يَوْمٍ مَّعْلُومٍ (38) وَقِيلَ لِلنَّاسِ هَلْ أَنتُم مُّجْتَمِعُونَ (39)
الصفحة Page 368
(20) Hij (Môesa) zei: "Ik heb dat gedaan toen ik tot de onnadenkenden behoorde.
(21) Dus vluchtte ik weg toen ik bang voor jullie was. Daarop heeft mijn Heer aan mij Wijsheid ij gegeven en gemaakt dat ik tot de Boodschappers behoorde.
(22) En dit is de gunst die jij mij bewees: dat jij de Kinderen van Israël tot slaven gemaakt hebt."
(23) Fiir'aun zei: "En wie is de Heer der Werelden?"
(24) Hij (Môesa) zei: "De Heer van de hemelen en de aarde en wat tussen hen beide is, als jullie er maar van overtuigd waren."
(25) Hij (Fir'aun) zei tot hen die rondom hem waren: "Luisteren jullie niet?"
(26) Hij (Môesa) zei: "Juitie Heer en de Heer van jullie voorvaderen."
(27) Hij (Fir'aun) zei: "Voorwaar, jullie Boodschapper die tot jullie gezonden is, is zeker bezeten."
(28) Hij (Môesa) zei: "De Heer van het Oosten en het Westen en wat tussen hen beide is, als jullie begrijpen."
(29) Hij (Fir'aun) zei: "Als jij een andere god dan mij hebt aangenomen, dan zal ik jou zeker tot een van de gevangenen maken."
(30) Hij (Môesa) zei: "Zelfs als ik jou iets duidelijks kan laten zien?"
(31) Hij (Fir'aun) zei: "Breng het maar, als jij tot de waarachtigen behoort."
(32) Toen wierp hij zijn staf neer en daarop werd het een duidelijke slang.
(33) En hij strekte zijn hand uit en die werd wit voor de toeschouwers.
(34) Hij (Fir'aun) zei tegen de vooraanstaanden rondom hem: "Voorwaar, dit is zeker een bekwame tovenaar.
(35) Hij wil jullie uit jullie land verdrijven met zijn tovenarij. Dus wat adviseren jullie?"
(36) Zij zeiden: "Stel (de zaak van) hem en zijn broeder uit en stuur bijeenroepers naar de steden.
(37) Zij zullen elke bekwame tovenaar bij jou brengen.
(38) Zo werden de tovenaars verzameld op een afgesprokem lijd op een aangewezen dag.
(39) En tot de mensen werd gezegd: "Zijn jullie nu bijeengekomen?
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022