غافر   سورة  : Ghafir


سورة Sura   غافر   Ghafir
وَقَالَ فِرْعَوْنُ ذَرُونِي أَقْتُلْ مُوسَىٰ وَلْيَدْعُ رَبَّهُ ۖ إِنِّي أَخَافُ أَن يُبَدِّلَ دِينَكُمْ أَوْ أَن يُظْهِرَ فِي الْأَرْضِ الْفَسَادَ (26) وَقَالَ مُوسَىٰ إِنِّي عُذْتُ بِرَبِّي وَرَبِّكُم مِّن كُلِّ مُتَكَبِّرٍ لَّا يُؤْمِنُ بِيَوْمِ الْحِسَابِ (27) وَقَالَ رَجُلٌ مُّؤْمِنٌ مِّنْ آلِ فِرْعَوْنَ يَكْتُمُ إِيمَانَهُ أَتَقْتُلُونَ رَجُلًا أَن يَقُولَ رَبِّيَ اللَّهُ وَقَدْ جَاءَكُم بِالْبَيِّنَاتِ مِن رَّبِّكُمْ ۖ وَإِن يَكُ كَاذِبًا فَعَلَيْهِ كَذِبُهُ ۖ وَإِن يَكُ صَادِقًا يُصِبْكُم بَعْضُ الَّذِي يَعِدُكُمْ ۖ إِنَّ اللَّهَ لَا يَهْدِي مَنْ هُوَ مُسْرِفٌ كَذَّابٌ (28) يَا قَوْمِ لَكُمُ الْمُلْكُ الْيَوْمَ ظَاهِرِينَ فِي الْأَرْضِ فَمَن يَنصُرُنَا مِن بَأْسِ اللَّهِ إِن جَاءَنَا ۚ قَالَ فِرْعَوْنُ مَا أُرِيكُمْ إِلَّا مَا أَرَىٰ وَمَا أَهْدِيكُمْ إِلَّا سَبِيلَ الرَّشَادِ (29) وَقَالَ الَّذِي آمَنَ يَا قَوْمِ إِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُم مِّثْلَ يَوْمِ الْأَحْزَابِ (30) مِثْلَ دَأْبِ قَوْمِ نُوحٍ وَعَادٍ وَثَمُودَ وَالَّذِينَ مِن بَعْدِهِمْ ۚ وَمَا اللَّهُ يُرِيدُ ظُلْمًا لِّلْعِبَادِ (31) وَيَا قَوْمِ إِنِّي أَخَافُ عَلَيْكُمْ يَوْمَ التَّنَادِ (32) يَوْمَ تُوَلُّونَ مُدْبِرِينَ مَا لَكُم مِّنَ اللَّهِ مِنْ عَاصِمٍ ۗ وَمَن يُضْلِلِ اللَّهُ فَمَا لَهُ مِنْ هَادٍ (33)
الصفحة Page 470
(26) En Fir'aun zei: "Laat mij Môesa doden en laat hem zijn Heer aanroepen: voorwaar, ik vrees dat hij jullie godsdienst zal veranderen of dat hij verderf op de aarde zal zaaien."
(27) En Môesa zei: Voorwaar, ik zoek mijn toevlucht bij mijn Heer en bij jullie Heer tegen iedere hoogmoedige die niet gelooft in de Dag des Oordeels."
(28) En een gelovige man van het volk van Fir'aun, die zijn geloof had verborgen, zei: "Zullen jullie een man doden omdat hij zegt: 'Mijn Heer is Allah,' terwijl hij met de duidelijke bewijzen van jullie Heer tot jullie is gekomen? Als hij een leugenaar is, dan rust zijn leugen op hem; maar als hij waarachtig is, dan zal een deel (van de rampen) die hij jullie anzegt, jullie treffen." Voorwaar, Allah leidt niet wie een buitensporige, een leugenaar is.
(29) (Môesa zei:) "O mijn volk, voor jullie is vandaag het koninkrijk, (jullie zijn er) als heersers in het land, maar wie zal ons helpen tegen de bestraffing van Allah wanneer die tot ons komt?" Fir'aun zei: "Ik vertel jullie niets dan wat ik zie, en ik leid jullie slechts naar het rechte pad."
(30) En degene die gelovig was, zei: "O mijn volk, voorwaar, ik vrees voor jullie het gelijke van op de dag van de bondgenoten (een bestraffing).
(31) Gelijk het lot van (het volk van) Nôeh, en de 'Ad en de Tsamôed en degenen na hen." En Allah wenst geen onrecht voor de dienaren.
(32) (Môesa zei:) "O, mijn volk, voorwaar, ik vrees voor jullie de Dag van het wederzijds geroep (om hulp).
(33) Op die Dag vluchten jullie, de rug toekerend, er is voor jullie geen redder. En wie door Allah tot dwaling gebracht wordt: voor hem is er geen gids."
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022