(246) Heb jij niet gezien, (hoe het einde was van) de vooraanstaanden van de Kinderen van Israe I na (het heengaan van) Môesa? Toen zij tot een Profeet van hen zeiden: "Wijs voor ons een koning aan, dan zullen wij strijden op de Weg van Allah." Hij zei: "Is het mogelijk dat als jullie de strijd wordt verplicht, jullie niet zullen strijden?" Zij zeiden: "Waarom zouden wij niet op de Weg van Allah strijden, terwijl wij uit onze woonplaatsen zijn verdreven en van onze zonen?" En toen dan hun de strijd werd verplicht, wendden zij zich af, met uitzondering van een klein aantal van hen. En Allah kent de onrechtplegers.
(247) En hun Profeet zei tot hen: "Voorwaar, Allah heeft voor jullie Thâlôet aangewezen als koning." Zij zeiden: "Hoe kan het zijn dat hem het koningschap over ons gegeven wordt, terwijl wij meer recht hebben op het koningschap dan hij, en hem geen overvloed aan bezittingen is gegeven?"' Hij zei: "Voorwaar, Allah heeft hem boven jullie verkozen en hem rijkelijk voorzien van kennis en lichaamskracht. En Allah geeft het koningschap aan wie Hij wil en Allah is Allesomvattend. Alwetend,
(248) En hun Profeet zei tot hen: "Voorwaar, een teken van zijn koningschap is dat de Tabôet (ark) tot jullie zal komen waarin geruststelling van jullie Heer is, (en) waarin zich een nalatenschap bevindt van wat is nagelaten door de familie van Môesa en de familie van Hârôen. De Engelen zullen hem (de ark) dragen. Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor jullie, als jullie gelovigen zouden zijn.