الأعراف   سورة  : Al-A'raaf


سورة Sura   الأعراف   Al-A'raaf
حَقِيقٌ عَلَىٰ أَن لَّا أَقُولَ عَلَى اللَّهِ إِلَّا الْحَقَّ ۚ قَدْ جِئْتُكُم بِبَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّكُمْ فَأَرْسِلْ مَعِيَ بَنِي إِسْرَائِيلَ (105) قَالَ إِن كُنتَ جِئْتَ بِآيَةٍ فَأْتِ بِهَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ (106) فَأَلْقَىٰ عَصَاهُ فَإِذَا هِيَ ثُعْبَانٌ مُّبِينٌ (107) وَنَزَعَ يَدَهُ فَإِذَا هِيَ بَيْضَاءُ لِلنَّاظِرِينَ (108) قَالَ الْمَلَأُ مِن قَوْمِ فِرْعَوْنَ إِنَّ هَٰذَا لَسَاحِرٌ عَلِيمٌ (109) يُرِيدُ أَن يُخْرِجَكُم مِّنْ أَرْضِكُمْ ۖ فَمَاذَا تَأْمُرُونَ (110) قَالُوا أَرْجِهْ وَأَخَاهُ وَأَرْسِلْ فِي الْمَدَائِنِ حَاشِرِينَ (111) يَأْتُوكَ بِكُلِّ سَاحِرٍ عَلِيمٍ (112) وَجَاءَ السَّحَرَةُ فِرْعَوْنَ قَالُوا إِنَّ لَنَا لَأَجْرًا إِن كُنَّا نَحْنُ الْغَالِبِينَ (113) قَالَ نَعَمْ وَإِنَّكُمْ لَمِنَ الْمُقَرَّبِينَ (114) قَالُوا يَا مُوسَىٰ إِمَّا أَن تُلْقِيَ وَإِمَّا أَن نَّكُونَ نَحْنُ الْمُلْقِينَ (115) قَالَ أَلْقُوا ۖ فَلَمَّا أَلْقَوْا سَحَرُوا أَعْيُنَ النَّاسِ وَاسْتَرْهَبُوهُمْ وَجَاءُوا بِسِحْرٍ عَظِيمٍ (116) ۞ وَأَوْحَيْنَا إِلَىٰ مُوسَىٰ أَنْ أَلْقِ عَصَاكَ ۖ فَإِذَا هِيَ تَلْقَفُ مَا يَأْفِكُونَ (117) فَوَقَعَ الْحَقُّ وَبَطَلَ مَا كَانُوا يَعْمَلُونَ (118) فَغُلِبُوا هُنَالِكَ وَانقَلَبُوا صَاغِرِينَ (119) وَأُلْقِيَ السَّحَرَةُ سَاجِدِينَ (120)
الصفحة Page 164
(105) Het is mij verplicht dat ik over Allah niets dan de Waarheid zeg. Waarlijk, ik ben tot jullie gekomen met een duidelijk Teken van jullie Heer, stuur de Kinderen van breel daarom met mij mee."
(106) Hij (Fir'aun) zei: "Als jij met een Teken bent gekomen, kom er dan mee, als jij tot de waarahtigen behoort."
(107) Toen wierp bij (Môesa) zijn staf, en toen werd deze een duidelijke slang.
(108) En bij haalde zijn hand tevoorschijn, en toen werd deze witstralend voor de toeschouwers.
(109) De vooraanstaanden van Fir'aun's volk zeiden: "Voorwaar, dit is een kundige tovenaar!
(110) Hij wil jullie uit jullie land verdrijven!"' (Fir'aun vroeg:) "Wat raden jullie aan?"'
(111) Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder uitstel, en stuur verzamelaars naar de steden.
(112) Opdat zij alle vaardige tovenaars tot u brengen.
(113) En de tovenaars kwamen tot Fir'aun, zij zeiden: "Voorwaar, is er voor ons zeker een beloning als wij de winnaars zijn."
(114) Hij (Fir'aun) zei: "Ja, en voorwaar, jullie zullen tot de nabijen behoren."
(115) Zij zeiden: "O Môesa, wep jij (eerst) of werpen wij?"
(116) Hij zei: "Werpt." Toen zij dan wierpen, betoverden zij de ogen van de mensen en joegen hen angst aan met geweldige tovenarij.
(117) En Wij openbaarden aan Môesa: "Werp jouw staf!" En toen verslond deze wat zij met hun bedrog hadden gemaakt.
(118) Toen werd de Wacheid duidelijk, en bleek wat zij (de tovenaars) plachten te doen valsheid te zijn.
(119) Zij werden daar verslagen, en zij keerden vernederd terug.
(120) En de (tot inkeer gekomen) tovenaars wierpen zich (als in de shalât) neer.
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022