الأعراف   سورة  : Al-A'raaf


سورة Sura   الأعراف   Al-A'raaf
وَقَطَّعْنَاهُمُ اثْنَتَيْ عَشْرَةَ أَسْبَاطًا أُمَمًا ۚ وَأَوْحَيْنَا إِلَىٰ مُوسَىٰ إِذِ اسْتَسْقَاهُ قَوْمُهُ أَنِ اضْرِب بِّعَصَاكَ الْحَجَرَ ۖ فَانبَجَسَتْ مِنْهُ اثْنَتَا عَشْرَةَ عَيْنًا ۖ قَدْ عَلِمَ كُلُّ أُنَاسٍ مَّشْرَبَهُمْ ۚ وَظَلَّلْنَا عَلَيْهِمُ الْغَمَامَ وَأَنزَلْنَا عَلَيْهِمُ الْمَنَّ وَالسَّلْوَىٰ ۖ كُلُوا مِن طَيِّبَاتِ مَا رَزَقْنَاكُمْ ۚ وَمَا ظَلَمُونَا وَلَٰكِن كَانُوا أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ (160) وَإِذْ قِيلَ لَهُمُ اسْكُنُوا هَٰذِهِ الْقَرْيَةَ وَكُلُوا مِنْهَا حَيْثُ شِئْتُمْ وَقُولُوا حِطَّةٌ وَادْخُلُوا الْبَابَ سُجَّدًا نَّغْفِرْ لَكُمْ خَطِيئَاتِكُمْ ۚ سَنَزِيدُ الْمُحْسِنِينَ (161) فَبَدَّلَ الَّذِينَ ظَلَمُوا مِنْهُمْ قَوْلًا غَيْرَ الَّذِي قِيلَ لَهُمْ فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ رِجْزًا مِّنَ السَّمَاءِ بِمَا كَانُوا يَظْلِمُونَ (162) وَاسْأَلْهُمْ عَنِ الْقَرْيَةِ الَّتِي كَانَتْ حَاضِرَةَ الْبَحْرِ إِذْ يَعْدُونَ فِي السَّبْتِ إِذْ تَأْتِيهِمْ حِيتَانُهُمْ يَوْمَ سَبْتِهِمْ شُرَّعًا وَيَوْمَ لَا يَسْبِتُونَ ۙ لَا تَأْتِيهِمْ ۚ كَذَٰلِكَ نَبْلُوهُم بِمَا كَانُوا يَفْسُقُونَ (163)
الصفحة Page 171
(160) En Wij verdeelden hen in twaalf stammen als gemeenschappen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots." Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen. Voorzeker, alle stammen kenden hun drinkplaatsen en Wij gaven hen schaduw met de wolk en Wij deden Manna en kwartels op ben neerdalen, (zeggend:) "Eet van de goede dingen waarvan Wij jullie hebben voorzien, en zij waren niet onrechtvaardig jegens Ons, maar zij waren onrechtvaardig jegens zichzelf.
(161) En (gedenkt) toen er tot hen werd gezegd: "Bewoont deze stad en eet van haar (opbrengsten) wat jullie willen en zegt: 'Vergeving!' En gaat de poorten binnen, jullie hoofden buigend, dat zullen Wij jullie je fouten vergeven. Wij zullen (de beloningen) van de weldoeners vergroten."
(162) Daarna verruilden degenen onder hen die onrecht pleegden (het Woord van Allah) voor een ander woord dat niet tot hen was gesproken, waarop Wij een plaag op hen neerzonden uit de hemel wegens het onrecht dat zi plachten te bedrijven.
(163) En vraag hen over de stad die dicht bij de zee lag, toen zij de Sabbat overtraden, toen hun vissen voor hen boven water verschenen op hun Sabbat, terwijl zij op (andere) dagen dan de Sabbat niet verschenen. Zo beprcoefden Wij hen wegens de zwam zonden die zij plachten te begaan.
 


اتصل بنا | الملكية الفكرية DCMA | سياسة الخصوصية | Privacy Policy | قيوم المستخدم

آيــــات - القرآن الكريم


© 2022